De breingevangenis

Als we binnenkomen, kijkt er niemand op. Geconcentreerd is ze gebogen over een kleurplaat, met bedachtzame halen beweegt het potlood op en neer. Pas als we haar schouder aanraken kijkt ze op.

De verbaasde, dan verraste blik. Een vrolijk ‘Nou, hallo!’. Dan gaat ze weer verder met kleuren. Als ik haar gedag zeg, krijg ik een vertwijfelde blik toegeworpen. ‘Ja, jij hoort zeker ook bij mij hè? Ik weet even niet waarvan hoor…’ Ik glimlach en vertel haar mijn naam. ‘Oh ja’, zegt ze. Ze heeft geen idee. Nog net weet ze handig een sociaal wenselijk antwoord te formuleren.

Vergeten te eten
Bij de diagnose Alzheimer viel er een hoop op zijn plek. Mijn oma woonde alleen en wist haar verwarring in het leven lang voor ons te verbloemen. Opeens had alles een verklaring: haar magere lijfje van het vergeten te eten, de viezigheid in huis, de gekke voorvallen bij de supermarkt die pas later aan ’t licht kwamen. Ze verhuisde naar een kleiner huis, dichtbij mijn ouders. Een tijd lang leek de ziekte stabiel, de medicijnen hielpen aardig. Nu, een paar jaar later, zit ze in een verzorgingstehuis.

Het tehuis is prachtig, de zusters lief, het uitzicht mooi en de andere vijf medebewoners van de huiskamer niet de beroerdsten. Ik bezoek haar zo vaak ik kan, maar eerlijk is eerlijk: ik ga niet vaak genoeg. De laatste paar keer zie ik telkens duidelijk achteruitgang in vergelijking met mijn vorige bezoek. Het is verdrietig, en mensonterend. Mijn oma is niet meer de oma van vroeger. Soms, tijdens een helder moment, zie ik haar weer, eventjes: als ze grinnikt om een grapje of als ze een bijdehante opmerking maakt. Veelal zie ik de ziekte die haar hersenen langzaam opvreet. Dan zit ze stilletjes aan tafel en volgt mijn moeder met haviksogen. Het enkele bekende gezicht, die ene stem die ze herkent is de enige houvast die ze lijkt te hebben.

Doffe blauwe ogen
Het lijkt me een gevangenis. Ik probeer me voor te stellen hoe het moet zijn om in de gaten te krijgen dat je hersenen je in de steek laten, en dat je er geen vat op hebt. Zelfs de meest afwezige mensen in de huiskamer verdenk ik ervan meer door te hebben dan wij erkennen. Ik kijk in de vale grijsblauwe ogen en probeer het te begrijpen. Soms stralen ze blij, soms staan ze wanhopig, soms twinkelen ze kinderlijk guitig en soms is er bijna niets. Een doffe ongeïnteresseerdheid in het leven waar ze toch niets meer van begrijpen. Het maakt me verdrietig. Dit wens je echt helemaal niemand toe, de grip op jezelf zó kwijt te zijn.

Tegelijkertijd is het benauwend. Hoe erfelijk is dit? Zit ik over twintig jaar met mijn mama te kleuren? Ga ik met lood in mijn schoenen naar huis, haar gesmeek om haar mee te nemen afwimpelend? Zit ik over zestig jaar ook de grip op mijn eigen brein te verliezen?

Het zou kunnen. Je weet het niet. Ik hoop dat oma’s laatste momenten mooie zijn, en dat haar een stukje van dit mensonterend syndroom bespaard mag blijven. Ik wens mijn oma niet dood, maar dit is mijn oma niet. In de tussentijd bezoek ik haar in de gevangenis, houd ik haar hand vast en hoop ik dat ze ergens voelt dat ze niet alleen is.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.